De natuur heeft namelijk het lichaam van de mens zo vormgegeven, dat zijn gezicht vanaf de kin tot de bovenkant van het voorhoofd, waar het haar begint, een tiende van het hete lichaam is, even lang als bij gestrekte hand de afstand tussen de pols en het topje van de middelvinger. Het hoofd neemt van kin tot kruin een achtste in, de afstand tussen de bovenkant van de borst (bij het ondereind van de hals) en de onderste haarwortels is een zesde, tussen het midden van de borst en de kruin een kwart van het lichaam. Wat het gezicht betreft, van onderaan de kin tot de onderkant van de neus is een derde van de hoogte van het gelaat; de afstand tussen de neus (van onderaan de neusvleugels) en het midden van de wenkbrauwen is even lang; tussen dat punt en de onderste haarwortels vormt het voorhoofd ook weer een derde. De lengte van de voet bedraagt een zesde van de lichaamslengte, de onderarm een kwart, de borst ook een kwart. De overige ledematen hebben eveneens zulke afmetingen, dat ze tot elkaar en tot het hele lichaam in verhouding staan. Door van dit alles gebruik te maken hebben bekende schilders en beeldhouwers uit vroegere tijden voor altijd grote faam verworven.
Evenzo moeten de houwgeledingen van tempels in hun afzonderlijke delen verhoudingen hebben die met de totale omvang van het hele gebouw volmaakt overeenstemmen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten