Men bouwt waar men in gelooft
Essay Architectuur in de Renaissance
We geloven allemaal wel ergens in. Je kan je aansluiten bij een religie of levensbeschouwing, maar je kan ook individueel ergens in geloven. Ook als je aangesloten bent bij een religie of levensbeschouwing geeft iedereen hier waarschijnlijk nog zijn eigen invulling aan. Tevens heeft de maatschappelijke tendens van de tijd waarin je leeft invloed op wat mensen geloven. Zoals dat dus in ieder tijdperk geldt, geldt dat ook voor de Renaissance. Dit is een nieuw tijdperk dat rond 1450 ontstond. Deze periode is bijzonder belangrijk geweest voor de tijd waarin wij leven. Het is eigenlijk de overgangsperiode geweest van de Middeleeuwen naar de Nieuwe Tijd. Het is moeilijk om precies aan te wijzen, waarmee de Renaissance begonnen is. Wel konden duidelijk de veranderingen waargenomen worden. Het was een bloeiperiode voor de kunsten en letteren.
Over dit tijdperk gaan we het hebben aan de hand van de volgende onderdelen: ten eerste zal aan bod komen de Renaissance en de gedachtes die in de Renaissance spelen in het algemeen. Vervolgens wordt er dieper ingegaan op de architectuur in de Renaissance en wordt er gekeken naar de ideeën die er waren, waarom deze er waren en of deze ideeën vandaag de dag nog steeds overgenomen worden. Speciaal zal ook in worden gegaan op de kerkenbouw in die tijd en wordt er een vergelijking gemaakt met de hedendaagse manier van ontwerpen. Tot slot wordt alles nog eens samengevat en wordt er een conclusie getrokken.
De Renaissance, letterlijk vertaald ‘de Wedergeboorte’. Dit vanwege de ideeën uit de Klassieke oudheid die ‘weder’ hun intrede maakte na de Middeleeuwen. In de Middeleeuwen was geloof belangrijk en stond God dus centraal. Dit staat bijna lijnrecht tegenover de ideeën van de twee periodes waartussen de Middeleeuwen zich bevinden. In de Klassieke oudheid en de Renaissance staat ‘de mens’ namelijk centraal. Het humanisme maakte zijn intrede. Filosofen, zoals bijvoorbeeld Socrates, verkondigden aan de mensen dat ze niet zo maar, klakkeloos, in een God of iets dergelijks moesten geloven, maar dat je moest vertrouwen op je eigen verstand en dat je jezelf vragen moest stellen over wat werkelijkheid is en wat niet. Vaak ontbrak in het verleden de durf bij mensen om deze vragen te stellen en was het geloof in een God een veilig idee.
In de Renaissance kwam deze durf dus wel en durfde de mens zich ook bovenaan te zetten, centraal te stellen. De ideeën van de mens werden belangrijk en de mens geloofde in zichzelf. Dit wilde men natuurlijk ook uiten, wat onder andere uitgevoerd werd door de architecten uit die tijd. De hele kosmos, met alle details, was tot dan toe gerangschikt en gebouwd door die ene God, zo geloofde men. Nu wilde de mens dit alles ordenen en hierop invloed uitoefenen. Gebouwen, waarin de mens leefde, werden zeer belangrijk en moesten perfect worden, ze waren immers voor ‘de mens’. Daarnaast moest door mensen het landschap om deze huizen ook helemaal perfect en gemaakt worden.
Grote architecten uit die tijd hielden zich hiermee bezig, zoals Alberti en ongeveer 100 jaar later Palladio. Deze architecten ontwierpen hun gebouwen, met name villa’s en kerken, aan de hand van proportiesystemen met als voorbeeld voorganger Vitruvius, de Romeinse architect en militair ingenieur . Hij legde de verhoudingen vast en leerde de klassieke orden op de juiste manier te gebruiken. Beide architecten namen Vitruvius als het fundament voor hun eigen studies van de klassieke vormen en hun proportiesystemen. Vitrivius gaat ervan uit dat de natuur het lichaam van de mens zo heeft vormgegeven, dat zijn gezicht vanaf de kin tot de bovenkant van het voorhoofd, waar het haar begint, een tiende van het hete lichaam is, even lang als bij gestrekte hand de afstand tussen de pols en het topje van de middelvinger. Het hoofd neemt van kin tot kruin een achtste in, de afstand tussen de bovenkant van de borst (bij het ondereind van de hals) en de onderste haarwortels is een zesde, tussen het midden van de borst en de kruin een kwart van het lichaam. Wat het gezicht betreft, van onderaan de kin tot de onderkant van de neus is een derde van de hoogte van het gelaat; de afstand tussen de neus (van onderaan de neusvleugels) en het midden van de wenkbrauwen is even lang; tussen dat punt en de onderste haarwortels vormt het voorhoofd ook weer een derde. De lengte van de voet bedraagt een zesde van de lichaamslengte, de onderarm een kwart, de borst ook een kwart. De overige ledematen hebben eveneens zulke afmetingen, dat ze tot elkaar en tot het hele lichaam in verhouding staan. De proportiesystemen zijn dus gebaseerd op het menselijk lichaam, omdat de mens centraal staat en als perfect wordt gezien. De vraag kan dan gesteld worden: door wie is het menselijk lichaam ‘ontworpen’? In ieder geval niet door de mens zelf. Of het door een God geschapen is, gewoon ontstaan is door een bepaald samenkomen van moleculen of een andere oorsprong heeft doet er verder niet toe. Datgene wat door zichzelf als perfect wordt gezien, is door iets anders zo gemaakt, maar meet zichzelf ondanks dat toch de capaciteit aan om zelf ook zo’n perfectie te creëren. Kan iets dat perfect is automatisch ook iets perfects te creëren?
Daarnaast is ook de vraag te stellen wat perfect is. Wat voor de een perfect is, hoeft voor de ander niet perfect te zijn. Perfectie lijkt dus een subjectief begrip te zijn. Ook streeft perfectie iets onbereikbaars na. Als iets perfect is kan het niet beter, maar kan het niet altijd beter?
Wat de architecten in de Renaissance als perfect zagen, is door hun als perfect beoordeeld. Zij hebben dus bedacht dat dat perfectie moest zijn. Of dat ook zo is, wisten ze niet en weten we niet, omdat we als mens altijd leven met een hoop onwetendheid. Deze onwetendheid werd eerder, in onder andere de Middeleeuwen, bestempeld als God. De mens heeft de eigenschap om alles te willen weten en verklaren. Onwetendheid is moeilijk om in te leven en dus bedenkt men er een naam voor, bijvoorbeeld dus God. In de Renaissance gooit men het idee van een God weg en vertrouwt men op het denkvermogen van de mens, de mens komt centraal te staan. Het idee is dus dat de mens het nu allemaal kan vertellen, omdat de mens perfect is. Maar dit idee is, net zoals het idee van het geloof in God, bedacht door de mens. Daaruit zijn ook de proportiesystemen voort gevloeid. De regels van de perfecte verhoudingen zijn dus opgelegd door de architecten zelf.
De architecten van de Renaissance hadden dus de ambitie om de perfecte gebouwen te bouwen. Al eerder is in het twijfel getrokken of je perfectie objectief vast kan stellen en of iets wat perfect is automatisch ook iets perfects kan creëren: kunnen de architecten van de Renaissance aan hun eigen gestelde regels voldoen?
Vaak blijkt het antwoord op deze vraag nee te luiden. De architecten blijken vaak aanpassen te moeten doen aan hun ontwerpen, wat de perfectie niet ten goede komt. De volgende vraag is dan uiteraard waarom deze aanpassingen moeten worden gedaan en waarom het gebouw uiteindelijk niet geheel perfect is.
Ook vandaag de dag moeten eerste ideeën en ontwerpen tijdens de verder uitwerking ervan aangepast worden vanwege detailleringen en mogelijkheden op het gebied van uitvoering. Dit ondanks dat er qua techniek tegenwoordig veel meer mogelijk is dan in de tijd van de Renaissance. Dit vraagt om het sluiten van compromissen. Zo zal dit in de Renaissance ook het geval geweest zijn. De eisen die de mens stelt op het gebied van esthetica en aan de andere kant comfort, komen dus blijkbaar niet overeen, ze vallen niet perfect in elkaar. Is dat dan toch de imperfectie van de mens? Daarnaast zijn er invloeden waar de mens geen grip op heeft, bijvoorbeeld weersinvloeden. Toch dient hier rekening mee te worden gehouden bij het realiseren van een gebouw. Hiermee wordt dus het controleren van het landschap, de natuur, aangetast en blijkt er toch nog ‘iets’ boven de mens te staan. De eerder genoemde onwetendheid komt ook hier weer naar voren.
In de Renaissance kwam deze durf dus wel en durfde de mens zich ook bovenaan te zetten, centraal te stellen. De ideeën van de mens werden belangrijk en de mens geloofde in zichzelf. Dit wilde men natuurlijk ook uiten, wat onder andere uitgevoerd werd door de architecten uit die tijd. De hele kosmos, met alle details, was tot dan toe gerangschikt en gebouwd door die ene God, zo geloofde men. Nu wilde de mens dit alles ordenen en hierop invloed uitoefenen. Gebouwen, waarin de mens leefde, werden zeer belangrijk en moesten perfect worden, ze waren immers voor ‘de mens’. Daarnaast moest door mensen het landschap om deze huizen ook helemaal perfect en gemaakt worden.
Grote architecten uit die tijd hielden zich hiermee bezig, zoals Alberti en ongeveer 100 jaar later Palladio. Deze architecten ontwierpen hun gebouwen, met name villa’s en kerken, aan de hand van proportiesystemen met als voorbeeld voorganger Vitruvius, de Romeinse architect en militair ingenieur . Hij legde de verhoudingen vast en leerde de klassieke orden op de juiste manier te gebruiken. Beide architecten namen Vitruvius als het fundament voor hun eigen studies van de klassieke vormen en hun proportiesystemen. Vitrivius gaat ervan uit dat de natuur het lichaam van de mens zo heeft vormgegeven, dat zijn gezicht vanaf de kin tot de bovenkant van het voorhoofd, waar het haar begint, een tiende van het hete lichaam is, even lang als bij gestrekte hand de afstand tussen de pols en het topje van de middelvinger. Het hoofd neemt van kin tot kruin een achtste in, de afstand tussen de bovenkant van de borst (bij het ondereind van de hals) en de onderste haarwortels is een zesde, tussen het midden van de borst en de kruin een kwart van het lichaam. Wat het gezicht betreft, van onderaan de kin tot de onderkant van de neus is een derde van de hoogte van het gelaat; de afstand tussen de neus (van onderaan de neusvleugels) en het midden van de wenkbrauwen is even lang; tussen dat punt en de onderste haarwortels vormt het voorhoofd ook weer een derde. De lengte van de voet bedraagt een zesde van de lichaamslengte, de onderarm een kwart, de borst ook een kwart. De overige ledematen hebben eveneens zulke afmetingen, dat ze tot elkaar en tot het hele lichaam in verhouding staan. De proportiesystemen zijn dus gebaseerd op het menselijk lichaam, omdat de mens centraal staat en als perfect wordt gezien. De vraag kan dan gesteld worden: door wie is het menselijk lichaam ‘ontworpen’? In ieder geval niet door de mens zelf. Of het door een God geschapen is, gewoon ontstaan is door een bepaald samenkomen van moleculen of een andere oorsprong heeft doet er verder niet toe. Datgene wat door zichzelf als perfect wordt gezien, is door iets anders zo gemaakt, maar meet zichzelf ondanks dat toch de capaciteit aan om zelf ook zo’n perfectie te creëren. Kan iets dat perfect is automatisch ook iets perfects te creëren?
Daarnaast is ook de vraag te stellen wat perfect is. Wat voor de een perfect is, hoeft voor de ander niet perfect te zijn. Perfectie lijkt dus een subjectief begrip te zijn. Ook streeft perfectie iets onbereikbaars na. Als iets perfect is kan het niet beter, maar kan het niet altijd beter?
Wat de architecten in de Renaissance als perfect zagen, is door hun als perfect beoordeeld. Zij hebben dus bedacht dat dat perfectie moest zijn. Of dat ook zo is, wisten ze niet en weten we niet, omdat we als mens altijd leven met een hoop onwetendheid. Deze onwetendheid werd eerder, in onder andere de Middeleeuwen, bestempeld als God. De mens heeft de eigenschap om alles te willen weten en verklaren. Onwetendheid is moeilijk om in te leven en dus bedenkt men er een naam voor, bijvoorbeeld dus God. In de Renaissance gooit men het idee van een God weg en vertrouwt men op het denkvermogen van de mens, de mens komt centraal te staan. Het idee is dus dat de mens het nu allemaal kan vertellen, omdat de mens perfect is. Maar dit idee is, net zoals het idee van het geloof in God, bedacht door de mens. Daaruit zijn ook de proportiesystemen voort gevloeid. De regels van de perfecte verhoudingen zijn dus opgelegd door de architecten zelf.
De architecten van de Renaissance hadden dus de ambitie om de perfecte gebouwen te bouwen. Al eerder is in het twijfel getrokken of je perfectie objectief vast kan stellen en of iets wat perfect is automatisch ook iets perfects kan creëren: kunnen de architecten van de Renaissance aan hun eigen gestelde regels voldoen?
Vaak blijkt het antwoord op deze vraag nee te luiden. De architecten blijken vaak aanpassen te moeten doen aan hun ontwerpen, wat de perfectie niet ten goede komt. De volgende vraag is dan uiteraard waarom deze aanpassingen moeten worden gedaan en waarom het gebouw uiteindelijk niet geheel perfect is.
Ook vandaag de dag moeten eerste ideeën en ontwerpen tijdens de verder uitwerking ervan aangepast worden vanwege detailleringen en mogelijkheden op het gebied van uitvoering. Dit ondanks dat er qua techniek tegenwoordig veel meer mogelijk is dan in de tijd van de Renaissance. Dit vraagt om het sluiten van compromissen. Zo zal dit in de Renaissance ook het geval geweest zijn. De eisen die de mens stelt op het gebied van esthetica en aan de andere kant comfort, komen dus blijkbaar niet overeen, ze vallen niet perfect in elkaar. Is dat dan toch de imperfectie van de mens? Daarnaast zijn er invloeden waar de mens geen grip op heeft, bijvoorbeeld weersinvloeden. Toch dient hier rekening mee te worden gehouden bij het realiseren van een gebouw. Hiermee wordt dus het controleren van het landschap, de natuur, aangetast en blijkt er toch nog ‘iets’ boven de mens te staan. De eerder genoemde onwetendheid komt ook hier weer naar voren.
Zoals al vernoemd stond in de donkere Middeleeuwen juist het geloof nog centraal. De mens ging naar een kerk met dikke muren en kleine ramen om daar te bidden en te luisteren naar de priester. In de Renaissance werd het roer dus omgegooid. Terwijl de kerk eerst vooraanstond in het leven van de mens werd hij nu steeds minder belangrijk.
Nu het beeld veranderd was, werd het tijd voor een nieuw aanzicht van de kerk. De oude donkere kerken, die zeer functioneel waren met een plattegrond afgeleid van een Lateins kruis, moesten vervangen worden door een nieuw ontwerp. De donkere tijden waren ten slot van rekening voorbij.
In de Renaissance werd niet alleen de mens belangrijker, maar zo ook waarde en kennis. De pure vormen en symbolische waarden moesten terug komen in de architectuur. In de klassieke Oudheid was dit ook zeer belangrijk, en hebben de architecten van Renaissance ook naar de Romeinse bouwwerken gekeken..
Een cirkel, het perfecte figuur moest verwerkt worden in de kerk. De kerk moest tenslotte een symbolische waarde krijgen. Als je vanuit de cirkel gaat denken, of te wel een centraal punt, kom je al snel uit op centraalbouw, deze bouwvorm is dan ook te zien in de Renaissance.
Een centrale hal met hieromheen mogelijk nog kleine ruimtes. Functie wordt minder belangrijk terwijl schoonheid juist belangrijker wordt.
Als we de kerken van het Lateins kruis vergelijken met de centraalbouw kerken is dit inderdaad te zien. Terwijl de kerken uit de Middeleeuwen een duidelijke onderscheid hebben in welk deel welke functie bezit en hierop is aangepast. Is het bij de centrale plattegrond niet duidelijk te zien. Eigenlijk heb je daar een centrale hal en verder grote ruimtes eromheen die allemaal even groot zijn. Er is niet gekeken naar de kerkfunctie, de ruimte kan ook een ander doeleinde krijgen. Dat schoonheid belangrijker is dan functie is dus waar.
Echter is de centraalbouw vanuit de ideeën van de Renaissance verantwoordelijk. Hier is symboliek belangrijker dan functie. De symboliek is terug te vinden in de cirkel. In de centraalbouw zijn echter ook andere vormen toegepast.
Alberti beschreef als mogelijke vormen de cirkel als eerste, gevolgd door het vierkant, de vierhoek, de achthoek, de tienhoek en de twaalfhoek. Deze vormen kwamen volgens hem voort uit de cirkel en bij elk figuur is er een relatie met het midden. Deze figuren voldoen dus ook aan de centraalbouw, maar hebben een andere betekenis.
Er zijn verschillende centraalbouw kerken gebouwd, maar de vraag is of deze ook echt perfect zijn. Iedere architect had eigen ideeën en zo ook verschillende beelden van de perfecte kerk.
De perfecte kerk volgens de Renaissance zou een ronde grondvorm hebben. Dit is tenslotte het idee, het perfecte figuur. De andere vormen hebben een minder zware betekenis, echter heeft de kerk zelf wel een grote symbolische waarde.
Als we gaan kijken naar de tijd buiten de Renaissance is de centraalbouw niet succesvol gebleven. Door de onpraktische ruimtes zijn ze vaak niet toegepast en wordt dat in onze tijd ook niet vaak meer gedaan.
Nu is het zo dat vandaag de dag stijlen heel gevarieerd zijn en een aantal verschillende invloeden hebben. Voorbeelden van hedendaagse architectuur hoeven daarom niet noodzakelijkerwijze soortgelijke of gemakkelijk herkenbare kenmerken als in de klassieke architectuur te hebben. Een exacte definitie van “de hedendaagse architectuur” is dus niet zo eenvoudig te verwoorden.
In het algemeen wordt erkend dat de hedendaagse architectuur een evolutie is van de moderne architectuur. Hoewel deze twee termen soms als synoniemen worden gebruikt, is het gebruik niet te corrigeren. Moderne architectuur verwijst naar de bouwstijl van het begin tot halverwege de 20e eeuw. Dit uit zich in strakke lijnen en een nadruk op de functie. Die elementen die gekenmerkt worden in de moderne architectuur, werden soms ook omschreven als koud en onpersoonlijk. Dit geloof leidde tot de oprichting van de hedendaagse stijl zoals vandaag is herkend.
Net als in de Renaissance, verbindt hedendaagse architectuur binnen- en buitenruimten, maar het voegt wel een persoonlijk tintje toe en warmte in de leefruimte. Het gebruik van natuurlijk licht speelt ook een grote rol bij het bepalen hoe het zo functioneel mogelijk kan . Om deze reden zijn grote en uitgestrekte ramen een gemeenschappelijk en makkelijk te herkennen kenmerk van hedendaagse architectuur.
Het groene gebouw is ook een sterk onderdeel van de hedendaagse architectuur. Architecten leggen tegenwoordig meer nadruk leggen op energie-efficiëntie, met behulp van duurzame, natuurlijke en gerecycleerde materialen, waardoor eco-vriendelijke gebouwen ontstaan. Moderne woningen zijn vaak ook bedachtzaam geïntegreerd in hun natuurlijke omgeving. Hieruit blijkt dat men ook naar de functie van materialen in gebouwen kijkt voor in de toekomst. Duurzaamheid is een deel van hedendaagse architectuur.
Men probeert tegenwoordig gebouwen zo goed mogelijk op allerlei gebieden te ontwerpen. Dit kan ook als een vorm van perfectie worden opgevat. Echter wordt op vandaag de dag perfectie beter en op verschillende manier geuit.
In plaats van God komt de mens centraal te staan in de Renaissance. De mens wordt gezien als perfect en wil deze perfectie projecteren op het landschap en gebouwen. Dit willen architecten waar maken door de verhoudingen van het menselijk lichaam te gebruiken, maar de gebouwen blijken, eenmaal gebouwd, toch niet zo perfect te zijn.
Dat het geloof in de Renaissance een ander aanzien kreeg, is ook terug te zien in de bouw van de kerken, die werden gebouwd met een centrale plattengrond. Deze centraalbouw is voor de Renaissance wel succesvol gebleken vanwege zijn symboliek, maar is door zijn slechte functionele eigenschappen na de Renaissance weer verstoten.
Men is op zoek gegaan naar andere vormen van perfectie. In de hedendaags architectuur uit zich dat in duurzaam en eco-vriendelijk bouwen, op basis van de wensen van de opdrachtgever. Beide hebben dus een eigen standpunt van perfectie.
Alles heeft te maken met de tijd waarin we leven, met de ideeën die er hangen en de mogelijkheden die er zijn. Het geloof in de perfectie van de mens in de Renaissance, is als het geloof in God in de Middeleeuwen en het geloof in moleculen van een wetenschapper. Wat waar is en wat niet? Wat echt is en wat niet? Die onwetendheid, daarom geloven we.